‘Het ruikt hier als een kruiden en specerijenkraam op de markt. De geur van geborgenheid.’ Raji bloost om dat laatste woord.
Crina schuift haar stoel naar achter, drukt een kus op haar kleindochters hoofd en stiefelt naar het aanrecht waar de tijd de kookklus heeft geklaard; het koninginnemaal voor haar kleindochter is na ruim tweeënhalf uur pruttelen bijna aan opdienen toe. Ze gooit de geschilde aardappelen in de pan, vult hem met schoon water en zet hem op het vuur. Met de mouw van haar vest over haar hand getrokken, tilt ze het deksel van de braadpan op, schraapt met een houten pollepel de aangekoekte laag bruine stoof van de bodem los en strooit er wat peper en zout over. ‘Nu de bonzen nog. Over twintig minuten kunnen we eten. Dek jij de tafel, dan maak ik de sla,’ roept Crina naar de twee in de kamer.
‘Nee, oma, ik maak de sla wel. Raji springt op en flanst met grof gesneden ui, tomaat, verse kruiden en groene sla een sappige salade in elkaar. Voor de dressing roert ze twee eetlepels extra vergine olijfolie, sap van een halve citroen, peper en een dessertlepel honing tot een romig sausje. Omi dekt ondertussen de tafel met vorken en lepels, drie diepe borden voor de aardappels met het gebraad, drie kleinere borden voor de sla en een houten plank als onderzetter voor de hete pan. Even later smullen ze van een goed gevuld bord met overheerlijke stoof, waarvan zelfs na twee keer opscheppen, meer dan de helft overblijft. Opzet natuurlijk dat zie je aan omi’s glunderende gezicht als ze zegt:
‘Met wie je je vlees, groenten, brood en wijn deelt, zal je dansen, zeiden Zoni’s ouders altijd. Onthoud dat goed mijn lieve kind. Als je mensen wilt leren kennen, moet je met ze eten.’