Daar praat je niet over

IMG_1869Wat er met onze doden gebeurt? Waarom vraag je dat? Daar praten we niet over. We hebben respect voor ze en  noemen hen niet bij naam.’
Op omi’s voorhoofd verscheen een diepe frons. Ze schudde haar hoofd, staarde naar de muur achter me, zuchtte diep en keek me recht aan.
‘Vooruit dan maar, ik kan het jou wel vertellen. Je bent per slot van rekening ons bloed.’
Ze knikte als om de juistheid van haar beslissing kracht bij te zetten. Reizigers zijn niet graag open over emotionele zaken.
‘Wanneer we onze doden begraven geven we ze de kleren en sieraden mee die ze droegen toen ze overleden én de dingen waar ze mee bezig waren.’
‘Mee bezig waren, u bedoelt…’
Ik hoefde mijn zin niet af te maken.
‘We vinden het fijn te denken dat iemand gewoon blijft doen wat hij deed. Rookte een man een pijp toen hij overleed? Hij krijgt hem mee. Net als de vrouw de pollepel waarmee ze in de pan roerde, ze kan hem nog nodig  hebben.’ Omi lachte, een licht gehinnik. ‘Voor een jonge man die onderweg verongelukte, lieten we een miniatuurwoonwagen maken. Een kind dat met zijn kruiwagen buiten speelde en giftige planten at, kreeg zijn speelgoed mee.’ 
Omi viel stil. Haar doffe ogen staarden een zwarte verte in.
Ik voelde haar verdriet, het bleef zwaar in de ruimte hangen. Ik durfde me amper te verroeren, laat staan verder te vragen
 
Scène uit “Van Huis_weg”  waarin Raji’s overgrootmoeder vertelt over haar leven. Dat ze als jong meisje  van huis wegliep en met de muziek, de reizigers, meeging en voor de rest van haar leven bij hen bleef, en zoetjesaan alle gebruiken en gewoontes leerde. De do’s en do nots, dat zijn er nogal wat, vertelt ze allemaal aan haar achterkleindochter, bij wijze van

erfenis

The making of …

Van Huis_weg gaat over vier generaties reizigersvrouwen. Ik struinde maanden achtereen het internet af op zoek naar informatie over reizigers, verzamelde getuigenissen, verhalen, overleveringen en interviews, bekeek video’s en documentaires en beluisterde de meest prachtige droevige en evengoed opzwepende muziek.

Ik leerde veel (en nog steeds leer ik, want nog steeds moeten er dingen opgezocht en uitgeplozen worden). Wie schrijft over vier generaties ‘reizigers’ moet kunnen bedenken hoe deze mensen leefden (en leven), met welke gewoontes, taboes en overtuigingen.

Inmiddels weet ik waarom ze hun woonwagens verruilden voor een wagen op blokken en later voor een stenen huis. Ik kan uitleggen wat een kopersmid, blikslager of scharensliep voor de kost deed. Welke gerechten reizigers aten (en nog eten) bij speciale gebeurtenissen. Ik maakte zelf een paar van die recepten, proefde ze en stelde me voor dat ik zo’n maaltijd buiten voor mijn wagen at. Samen met de anderen, want reizigers, hebben hechte familieverbanden.

Ik schrijf dit boek voor een oude vrouw die ik jaren geleden heb ontmoet. Ik vroeg haar hoe ze haar leven tot dan toe had gevonden. Het speet haar, zei ze, dat ze haar hart niet had gevolgd. Als molenaarsdochter in het oosten van het land beleefde ze een nogal saaie jeugd. ‘Eerlijk gezegd, was er niks aan; ik moest zodra ik kon lopen meewerken in huis en op het land.’ Slechts één keer per jaar gebeurde er iets verrassends; vanuit Duitsland trok een bonte stoet zigeuners de grens over. Ze reden met hun wagens door haar dorp en bivakkeerden een paar dagen op een stuk land vlak bij de molen. Het meisje was helemaal weg van de vrolijke groep mensen in hun fleurige kleren en de kinderen met hun ongekamde haren en smoezelige gezichten. ‘Die vrijheid, om jaloers op te worden.’ Het water liep haar uit de mond bij de geur van het vlees op de roosters boven een vuur. Ze wilde net als deze mensen zingen en met haar rokken zwaaien. Ze vond het vreselijk als de groep verder reisde. ‘Ik had zo graag met de muziek meegereisd.’

In mijn roman mag ze alsnog mee met de

muziek mee

Clara’s huwelijk

Roma bruid

‘We trouwden, Zoni en ik. Wij kregen in die tijd nauwelijks voorlichting. “Kijk maar goed hoe de hengsten de  merries dekken,” zeiden de volwassenen als we vroegen hoe een baby in een moeders buik kwam. Van paarden wisten we alles. Logisch, we konden niet zonder ze. Zij trokken ons voort.

Hengstige merries droegen hun staart omhoog, plasten om de haverklap en waren niet vooruit te branden, maar met een hengst in de buurt hinnikten en blitzten ze zodat hun hele zaakje heen en weer bewoog. ‘Het dekken zelf,’ ze zweeg, trok haar mondhoeken naar beneden en schudde haar hoofd. ‘Zo wist ik hoe de vork in zijn steel stak.’

Ze lachte om haar eigen woordspeling. Het gelach eindigde in een raspende hoest. Ze sloeg een hand voor haar mond, viste met haar andere een wit kanten zakdoekje uit haar boezem en veegde haar lippen droog. Roze schuimspetters op het wit.

Ik schrok.  ‘Omi, u bloedt! U moet nu echt even rusten.’

Met haar bruine, bevlekte hand pakte zij mij bij mijn pols.

‘Ik weet het lieverd, dat hoort bij mijn ziekte. Het maakt niet uit. Ik wil je zo graag over mijn leven vertellen.’