Kluwen ontwarren

(Uit deel 2, Rafels)

De kluwen ontwarren, had Jeanette gezegd. Hoe? En hoe uit die puinhopen van ons verleden te kruipen? Het opgehoopte verdriet. Ons huwelijk dat in scherven lag, wijzelf ook  aan flarden. Waarom noemde ik hem daarstraks in godsnaam  mijn man? O, die chaos in mijn kop. Blok beton in mijn maag. Hoe moet dat straks. Ineens veranderde het geroezemoes  om me heen in luid geschetter: ouders riepen hun kroost, tienermeiden renden gillend naar elkaar  door het restaurant, puberjongens zaten wijdbeens op hun stoel in hun telefoon te brommen. Een drukte van belang. Het dek stroomde vol. Toch zag ik hem direct. Hij ons ook. Hij zwaaide en liep met grote passen op ons af. Pan door het dolle heen, sprong tegen hem op, huilde als een wolf, likte zijn handen.

Hondenliefde

Naar het museum

(fragment uit rafels, deel 1  hoofdstuk 12. Lina en Trees naar het museum)

Naar het museum, een goede lunch in een fijn restaurant, samen met mijn lieve vriendin; ik was er echt aan toe. Ik reed, Trees keek om zich heen, we kletsten.
Gelukkig was het niet druk; af en toe sjeesde een auto voorbij of wij haalden er een in. Nauwelijks een touringcar of vrachtauto te bekennen.
De zon deed zichtbaar zijn best door de laaghangende wolken te breken. De keren dat het haar lukte, kleurde ze in één keer de toppen van de bomen langs de weg frisgroen als na een eerste voorjaarsbui. Zodra ze weer achter de wolken verdween kropen de bladeren terug naar het fletse groen van overjarige olijfbomen. Voor ons het zwarte asfalt.
‘Wist jij dat Frits weer rookt?’
Ze knikte.
‘Ik begrijp het niet. Twintig jaar niet gerookt…’
Trees keek even snel opzij, knikte: ‘Ja, ik weet nog goed dat jullie stopten. Wij vonden het erg stoer. Bijna iedereen rookte toen. Je hoorde niemand over stoppen.’
‘Nou ja, ik wilde een kind en had het er voor over.  Iedereen, verloskundigen, artsen, verpleegkundigen maar ook de media hielden niet op te benadrukken hoe slecht roken was voor de ongeboren vrucht. Net als alcohol, drugs, stress en, God betere het, de kattenbak verschonen. Ik gaf het roken op, Frits solidair, deed mee. De rest van de dringende adviezen was niet van toepassing maar ik had ze zo opgevolgd zo graag wilde ik dit kind.’
Een kind waarmee ik net zoals mijn moeder door de kamer kon dansen. Met wie ik uit zou gaan, de wereld zou ontdekken en van wie ik ontzettend veel zou houden.
Mijn vriendin hoorde me niet, ging helemaal op in haar lofzang op roken.
‘Iedereen rookte, altijd en overal. Op straat, op het werk, thuis. We rookten in restaurants, in de trein, zelfs in het vliegtuig mocht het, toch?’ Ze keek me vragend aan.
‘Klopt, in de trein ook. Niet meer voor te stellen, toch.’ Lachend somden we alle andere plekken op waar je vroeger mocht roken. Op scholen, in de voetbalkantine, zelfs in het ziekenhuis.
‘Ja, maar we hadden het over Frits, dat hij weer rookt,’ emmerde ik, ‘na twintig jaar terwijl hij het zo moeilijk had met het stoppen. Hij was erger verslaafd dan ik, zei hij, het zat um in zijn genen. Gelul natuurlijk. Hij is weer begonnen door die griet. Bah.’
Geen idee waarom ik over haar begon.
‘Ach, meid,’ zei Trees,

‘wat kan jou het schelen.’

 

Geboorte

Zie je me zitten, daar onder die blauwe parasol ?Kijk goed, in het midden, iets meer naar rechts. Achter de  derde pluk helmgras onder het hogere duin. Mijn toetsenbord knarst van al het zand maar dat maakt mij geen moer uit.
Rafels, moet namelijk af.  Rafels, zo gaat mijn roman heten. Definitief. De uien zijn voorgoed in de koelkast of eruit.  Nog één keer die allerlaatste definitieve versie herzien. En voilà, een herschreven fragment uit hoofdstuk twee.

Een halfuur later, stormde Frits de ziekenhuiskamer binnen. Zijn haar in de war, de veter van zijn rechterschoen los, zijn stropdas schuin over zijn schouder en zijn jas in zijn hand. In drie stappen stond hij bij mijn bed, boog over mij heen en kuste mij. Met een bijna smekende blik hakkelde hij : ‘Sorry, sorry, sorry, schatje, ik…’
Mijn moeder keek hem met strak op elkaar geperste lippen en priemende ogen neerbuigend aan. ‘Zo, eindelijk, daar ben je!’
Zij pikte mijn boosheid in. Ik kon hem niet vragen waar hij had uitgehangen. Niet waar zij bij was. Ach, die Frits met zijn trillende lippen. Ik keek hem aan. Drukte met mijn vrije arm zijn hoofd tegen het mijne en gaf hem een zoen.
‘Kijk lieverd, daar is ze, ons meisje, ze is zo lief, zo mooi onze Anna, kijk eens.’
‘Heb je haar Anna genoemd? We zouden toch…’
Toen, heel zachtjes, vroeg ik: ‘Waar was je Fritsie?’
Hij kuchte, keek weg.

uit: RAFELS