Een droge witte

Ik was een jaar of veertien en voelde me al een heel grote meid toen in de grote stad, waar ik regelmatig bij mijn oma op bezoek ging, her en der terrassen oppiepten.  Aanvankelijk mondjesmaat maar al snel ontstond een lucratieve handel in terrasvergunningen. Het idee dat op straat drinken alleen iets voor zwervers was, werd losgelaten. Verloederde achterafstraatjes werden hip, en al gauw zaten overal aan hun glas nippende, genietende mensen op straat. Hoe verlangde ik er naar om aan zo’n tafeltje te gaan zitten en net als de dames om me heen ‘een droge witte, graag’ te bestellen.

Inmiddels ben ik zo’n mevrouw die, meestal samen met een vriendin, in het voorjaar op een terrasje zit en een ‘droge witte’ bestelt. Graag. We genieten ons rot, luisteren stiekem mee met het gesprek aan een tafeltje naast ons en nemen er nog een. We hoeven elkaar niet te overtuigen. Een terrasje pikken, hoort er gewoon bij als de zon schijnt. Dus toen de zon begon te schijnen en de temperatuur van onder nul snel opklom tot plus zestien, zeventien en even zelfs achttien, hakte het niet kunnen neerploffen buiten er wel heel erg in.

Ik liep op het plein en fantaseerde dat de hoofdpersoon uit Rollemanschiskie door haar broer aan een (draaiende) molenwiek werd gebonden maar veel verder dan dat kwam ik niet. Ik had wijn nodig om mijn stroperige hersens flexibel te maken zodat alles weer mogelijk wordt. En die wijn wilde ik het liefst op het terras bij mij om de hoek. Maar dat ging natuurlijk niet. De Corona belemmert me niet alleen in mijn bewegingsvrijheid, het droogt ook mijn schrijfader op.

Dat mag natuurlijk niet gebeuren. Omdat ik die mevrouw ben die met mooi weer een droge witte of een droge rosé drink, buiten, zet ik mijn raam open en schenk er mezelf een in. Het werkt direct: ik weet waarom C’s broer haar aan de molenwiek bindt.

 

Zoenen

Vroeger zoenden mensen drie keer. Als klein kind leerde je dat tijdens verjaardags-feestjes. Je moest het gewoon ondergaan: oudtantes en oude tantes die je aan hun borsten drukten en natte klapzoenen op je wangen drukten. Vooral tante E was heel goed in dikke smakkerds. Je kreeg er steevast één op je wang, één aan de andere kant vlak naast je mond en één ergens in je hals. Soms draaide je net op tijd je gezicht weg en bleef het bij een luchtkus.

Ondanks dat ik er vies van was, deed ik later toch mee aan het ‘Hollandse kussen’: altijd drie zoenen. Eén op de rechter, één op de linkerwang en als je niet uitkeek ook nog één vol op de bek. En dat deed je met zowat iedereen.
Nieuwe collega? Zoenen na de eerste kerstborrel. Buren verhuizen? Afscheidszoenen. Nieuwe buren? Zoenen na de kennismakingsdrankjes. Op verjaardagsvisite? Eén grote zoenende meute.

Je kunt ze gewoon niet ontlopen die mensen met getuite lippen maar toch wrong ik me vaak in allerlei bochten om ze met slimme technieken te ontmoedigen. Een plots opkomende hoestbui die me dwong me om te draaien. Snel ‘per ongeluk’ de andere kant opkijken zodat de kus in het luchtledige terecht kwam. Bij binnenkomst net doen alsof ik over de drempel struikelde of, en dat werkte ook best goed, breed glimlachen en mijn arm zo ver mogelijk uitstrekken. Afstand!

En toen stak het Corona-Covid19virus de kop op. Anderhalve meter bij elkaar vandaan blijven. Mondkapjes op. Zo min mogelijk bezoek en, o heerlijkheid, niet zoenen. Laat staan drie keer. Waarmee ik maar wil zeggen; aan alle nare dingen kleven ook positieve kanten. Dus nooit meer drie keer zoenen. Beloofd?

Corona, de Stones en het einde

Ergens in september vorig jaar juichte ik over mijn laatste zin.   Mooi niet dat ut um was. Sloeg nergens op die zin. Maar toen hadden we nog geen Corona. Nu wel, inclusief de quarantaine, de saaiheid, de stilte, de bezinning en het  ghosttown gebeuren waar de Rolling Stones deze week een song over uitbrachten.

Zesenzeventig is hij al Mick Jagger en still going strong, hoezo ben ik beducht voor mijn wat late debuut.

Goed, waar had ik het over? Laatste zin en Corona. Wat hebben die twee in godsnaam gemeen anders dan dat het virus heel erg hard zijn  best doet het laatste woord te hebben.
Dood jullie! Of in ieder geval doodziek, lijkt  de strijdkreet van het gemene monster.  En verder wil de kleine onzichtbare ploert – ik ga er voor het gemak vanuit dat het ding mannelijk is. Kroon in het  Spaans is in ieder geval el –  IC’s onderuit halen, zorgwerkers overbelasten, kleine zelfstandigen opslorpen,  nationale luchtvaart aan de grond zetten,  horeca om zeep helpen en de rest in vertwijfeling brengen.

Volgens sommigen is dit een straf van God. Bidden schijnt ook niet meer te helpen. Nou dan niet. Dus probeer ik maar de stekelige roller coaster voor te blijven en ga ik stoer naar buiten met mijn lange haar en zonnebril in de hoop dat het ding me niet herkent. Mijn hond aan de anderhalve meter lijn houdt wandelaars op gepaste afstand zodat zij mij niet  besmetten en verder was ik mijn handen  tot de schilfers er af vliegen, daar zal het niet aan liggen.
Niet dat ik bang ben,  voor de dooie dood nog niet. Ik heb een goeie conditie, ben al jaren niet ouder dan negenendertig en heb tot nu toe ieder zware griep, darminfectie of ander eng ding met glans doorstaan. Het enige dat ik vraag is … laat Hein en Corona alstublieft nog even wachten want HEEEE mijn Uien in de Koelkast moeten nog in de etalage.

Het duurt heus niet zo lang meer.  ‘De Corona’ en dat is echt een voordeel,  heeft mij  wekenlang, dag in dag uit, achter mijn scherm laten zitten tikken aan mijn boek. Tikken en schrappen dan wel te verstaan hè dat spreekt vanzelf.
Vorige week tikte ik de laatste  vijf letters (e i n d e). Daarna mochten mijn Schrijftafelvrienden los en verwerkte ik hun commentaar en opmerkingen. Viel reuze mee trouwens. Van mezelf moest ik ook alle in het boek voorkomende emoties niet enkel benoemen maar vooral laten zien, voelen, proeven, meemaken.
En nu, nu is het wachten op het commentaar van twee andere proeflezers. De dertigste gaat het manuscript naar ‘Mijn Linda’  en in afwachting van haar redactioneel eindoordeel,luister ik naar Ghost Town van de Stones, bijt ik mijn nagels helemaal kaal en elimineer ik ook nog eens stopwoordjes als: nog, wel, of, weer, alle, meer, graag, niet steeds, als, blijven, lachen. Dat is niet gering maar

 

 ‘het houdt me van de straat’