Ik schrok van het oude broze mensje in het grote houten bed. Haar nietige polsjes op het dubbeldikke dekbed, handen zonder houvast. Haar smalle bleke gezicht ondergedoken in de kraag van een rood vest. Om de haverklap tuimelde ze in een diepe slaap om daar even plotseling uit wakker te worden en me met priemende ogen aan te kijken.
Hoe ze zich voelde?
Ze humde.
‘Niet zo goed dus,’ vulde ik voor haar in.
Ze keek me aan, brabbelde dat ik zo’n geslaagde architect was. ‘Jij bent ook een creatieveling. Lina was zo verliefd op jou. Maar waarom kwam je te laat voor de geboorte van je dochter?’
Ineens, ik schrok ervan, kwam ze half overeind, prikte in mijn borst en lispelde ‘of ben jij ook zo’n onbetrouwbare rotzak?’
Direct daarna zakte ze weer terug in haar kussen, ogen dicht. Ze kreunde en ijlde maar toen ik opstond opende ze plotseling haar ogen. Helder blauw keek ze me aan en vroeg ‘wil je het gordijn openschuiven?’
Pal daar achteraan, ‘dank je voor je bezoek m’n jongen.’
Ziekte maakt mild; van díe rotzak werd ik haar jongen.
Ik beloofde nog eens langs te komen.
Ze sliep al weer.