Vrijwillige quarantaine

Soms is een vriend belangrijker dan een familielid, las ik vanmorgen op een nieuwssite. Het ging weer om het pandemie virus en de vraag wie er naar je begrafenis mag komen. Als het aan het overkoepelend kraaienorgaan ligt, gaan we zelfs in de kist nog in quarantaine. Deksel erop, zand erover. Of oven op duizend graden Celsius.

Enkel familieleden in de eerste graad mogen je uitgeleide doen. En als je die niet hebt, ga je maar alleen. Nee wacht, een goede vriend mag ook. Kan natuurlijk net zo goed een kennis, een buurmens of oud-collega zijn die voor goede vriend uitgeeft.
Lucratieve business  vandaag de dag, het uitvaartwezen, of mag ik dat niet zeggen?
Weet ik veel, ik roep ook maar wat.
Vanmorgen bij de apotheek, moest ik vanaf anderhalve meter in een luikje schreeuwen wat ik bliefde.
Een nieuw recept?
Het apothekersmeisje keek me angstig aan. ‘Maakt u maar een foto van het recept en mail dat naar ons en,’ voegde ze er ineens bitchy aan toe , ‘stel dat wij ziek worden, wat moeten de mensen dan.’
Daar zakte mijn broek echt van af. Ziek worden van een papiertje?
Handschoenen aantrekken, zou ik zeggen. Ik slikte het maar in, net als mijn vraag: stel dat mijn huisgenoot nieuwe pijnstillers voorgeschreven heeft gekregen omdat ze vergaat van de pijn. En virus…hamsteren…regerende angst…vluchtelingen…oorlog …hongersnood…kindersterfte…oorlog… onderdrukking…
Okee genoeg, ik hou er over op.
Ik heb natuurlijk makkelijk praten. Ik ben niet bang. Voor de duvel niet en voor corona niet.  Ik heb een conditie als een amateur Elfstedentochtschaatser en ik zie niet op tegen  in quarantaine gaan. Sterker nog,  ik zonder me al dik anderhalf jaar af om aan mijn roman te schrijven en onder te duiken in de wereld van mijn hoofdpersonen. En wat ik dan echt nodig heb, is de eerlijke en oprechte mening van een schrijftafelvriend want soms is een vriend belangrijker dan een familielid. Zeker als het gaat om

goede feedback 

 

Groen als gras

Die geur van opdrogend nat gras. Muffig en toch fris, kruidig en toch waterig.
Toen ik het vanmorgen weer rook, liep ik regelrecht mijn kindertijd binnen.
Naar het erwtenland achter ons huis waar alle buurtkinderen speelden.
Nadat de erwten geplukt waren en wij de achtergebleven groen bolletjes in een vergiet hadden verzameld – de hele buurt at dagenlang illegale peulvruchten – groeide het gras welig door.

Tot augustus. Dan liepen de mannen in blauwgrijze werkpakken met grote zeisen in hun handen baantjes over het veld, van de sloot voor de school naar het schrikdraad achter de huizen.
Heen en weer, heen en weer tot het hele veld kaal was en er enkel nog hoopjes droog gras lagen. Een regenbuitje later en de geur der geuren drong in onze, nog niet door hooikoorts verstopte neusjes. Die muffige en toch frisse reuk, dat kruidige en toch waterige aroma; polderparfum voor ons plattelandskindertjes.

Ik zag ons kinderen weer voorzichtig onder het schrikdraad doorkruipen om over het veld te kunnen rennen. Weer voelde ik de lichte schokken in mijn handen door het schrikdraad. Nooit met blote handen altijd met een lange spriet gras of riet.
Ook proefde ik weer de gêne om het zien van de blote pikkies van de jongens die met een boog op het schrikdraad piesten om de schok ook daar te voelen. En weer kroop die eigenaardige fijne spanning langs mijn rug omhoog net als toen ik met een lange polsstok over de sloot probeerde te springen.
Plons er midden in.
Of net met mijn hakken over de sloot.
Geen spel voor meisjes, riep mijn moeder met overslaande stem. Lak had ik er aan. Het is toch niet eerlijk dat alleen jongens de leukste dingen mogen doen?
Daarom rende ik, net als de boys, keihard over de smalle duiker, nooit gevallen, en trok ook ik de verboden schuif van de duiker zodat de andere sloot vol water liep.

Wij waren groen als gras maar snoven onze vrijheid op en probeerden uit hoe ver die reikte.