Leugens

Fragment uit: Rafels.
Deel 2, in het Eilandhuis

Ik was zo druk met mijn verhaal dat ik de ommekeer bij Lina niet in de gaten had. Haar ongeloof was omgesmolten tot kwaadheid. ‘Waarom heb je me dit verdomme nooit verteld?!’

Met de rug van haar hand veegde ze verontwaardigde druppeltjes spuug van haar kin.
‘Nou ja, ik heb je in het begin toch wel eens over vroeger gehad? En in therapie. En over de brand…’
‘Ja dahag, gisteren pas. Je bent verdomme in de vijftig, we kennen elkaar al bijna dertig jaar en al die jaren zit je tegen me te liegen…’ Haar boosheid verdronk bijna in haar tranen. Ze slikte ze weg.
Shit! Zo moest het niet.
‘Ach Lina, sorry, sorry, sorry. Ik deed het niet expres, heb het niet met opzet verzwegen. Ik heb het alleen weggestopt. Kop in het zand.’
Ze keek me wantrouwend aan. Ik zag haar denken: geen opzet, ja ja. Weer wond ze zich op, hoogrode kleur op de  wangen, en brieste: ‘Je hebt gewoon gelogen en weet je wat ik het ergste vind?’ Ze keek me met vuurschietende ogen aan ‘je hebt ook tegen hen gelogen. Je hebt mij en Anna van je familie weggehouden. Alsof wíj niet bestonden.’
Ze snikte, pakte een papieren zakdoekje, veegde woest de traansporen van haar gezicht, stopte  een hoekje ervan in haar mond. Sabbelde erop.  Intens verdrietig.
Haar ‘waarom heb je ons ontkend Frits’ raakte me vol.
‘Owww,’ ik hoorde mezelf kreunen, sloeg dubbel. Kramp. Mijn hart op hol. Mijn hoofd in een bankschroef.
‘Niet ontkend. Nee, juist niet. Ik was juist zo trots op jou. Op Anna. Op jullie. Op ons.

Ik wilde ons beschermen.

 

Naarlingen

(Uit: Rafels: Deel twee, Hoofdstuk 1: Eerste avond)

De op één uienschil na lege koelkast zag er niet uit. Vanuit de flessenbak in de deur kropen slijmerige slakkensporen omhoog, in de groentenla dobberde een ondefinieerbare drab en de glasplaten leken bezaaid met maanzaad. Vliegenpoepjes bij nader inzien. Met dweiltjes en groene zeep, standaard mee in de vakantiebagage, boende ik de koelkast schoon. En de keukenkastjes. En de vensterbank. En de vloer. Natuurlijk
Heb ik van mijn moeder. Een dweil in haar handen: kuisen maar. Eén vlek op de gangvloer: grote schoonmaak.  Iedere donderdag  blonk het hele huis.  Zat zij wanneer ik uit school kwam, met een glas wijn voor zichzelf en een kop thee voor mij, op me te wachten.
Over wijn gesproken, dat had ik nu ook wel verdiend.

‘Frits jij ook een wijntje,’ riep ik naar de kamer.  Nog voor de echo van ‘ja, lekker,’ de keuken binnenglipte, plopte ik al een fles witte wijn open.  Ik manoeuvreerde een dienblad met wijn, een half stokbrood, een homp chaume, een stukje gaperon, een bakje olijven en servetje ik de kamer in.
Pan al helemaal thuis lag op  zijn rug, poten omhoog, volledige overgave. Frits onderuit gezakt op de bank stond snel op, haalde twee glazen uit de kast en smakte met zijn lippen. ‘Ah, lekker zeg, wat een goeie kaasjes.’
Wat kon die man toch blijmoedig kijken.
‘Proost.’
Hij hief zijn glas, draaide het, rook en nam een slokje, ‘ahhh.’
Goedgekeurd. De wijn, niet te kruidig of te zwaar, dronk prima weg. Te prima, want na een uur was de fles al leeg en gloeiden mijn wangen.
Frits vertelde handenwrijvend over de nieuwe opdracht voor zijn werk. Spraakwaterval.
Ik luister maar met een half oor, afgeleid door opruiende gedachten die mij helemaal platwalsten. De rotzakken dreinden dat dit te gezellig was en we het over serieuze dingen moesten hebben. Over vroeger, over ons, over dat mens  en over Anna natuurlijk en waar hij was…
‘Ik weet niet of dit allemaal nou zo verstandig is.’
Frits stopte midden in een zin, grote ogen, een lange zware rimpel in zijn voorhoofd. Hij stond op, wilde zijn hand op mijn schouder leggen.
Ik schudde hem af. Alsjeblieft. Raak me niet aan.
Hij vulde een glas met water en gaf het aan me. ‘Hier verdun maar even.
Konden ze niet tegen,

mijn naarlingen.

 

Uit liefde

Trees, de ouwe koppelaarster,  stelde ons aan elkaar voor.  Ik weet nog precies  waar en wanneer: de tweede zaterdagmiddag van maart in café Boegbeeld  midden in het centrum. Dat café is inmiddels ter ziele. Trees en ik zaten er al dik een uur toen Carl aanschoof met Frits. Carl kende ik al een beetje,  Frits zag ik voor het eerst.
Een leuke gast, vond ik. Hij zag er goed uit met zijn donkere krullen en strakke lijf en kwam ook nog aardig, interessant en grappig over.
Niet dat we op slag voor elkaar vielen, dat gebeurde pas later. Die eerste keer leek meer een déja vu: alsof ik hem al jaren kende, zo voelde het. Hem overkwam hetzelfde, ik zag het. Hij duwde zijn kin  omhoog en zijn ogen lichtten op toen Trees mij aan hem voorstelde, hij zei nog net niet Hee, jij ook hier.
Later zou hij zeggen dat hij in eerste instantie inderdaad dacht dat hij me kende. En dat hij mij leuk vond omdat ik van die hippe netnylons droeg.

Van het een kwam het ander. We dronken er een en nog een en nog een en raakten aan de praat.  Hij vroeg wat ik deed en daarna waarom ik vroedvrouw was geworden. Ik vroeg wat hij deed en waarom. We vroegen ons af, inmiddels al flinks aangeschoten, of onze keuzes voortkwamen uit onze opvoeding. Geen idee meer welke conclusies we trokken.
Na twee dagen belde hij me of ik zin had om met hem naar het Rietveld Schröderhuis in Utrecht te gaan. Konden we daarna misschien wat eten in de stad, hij kende een leuk kelderrestaurantje aan een van de grachtjes.
Ik hoefde er geen moment over na te denken, natuurlijk ging ik mee.
Daar in het museum dat de grote architect van Der Stijl inrichtte voor mevrouw Schröder, een kersverse weduwe die vol elan haar huis wilde herinrichten omdat zij het nu zelf voor het zeggen had, gebeurde het.
Frits wees me enthousiast hoe Rietveld een hoekraam had omgetoverd in een wijds uitzicht, ruimtes vergrootte of verkleinde, al naar gelang de behoefte van de bewoonster, door er schuifdeuren te plaatsen en meer vernuftige vondsten.
Ik keek mijn bevlogen metgezel van opzij aan, zag zijn vrolijke blije gezicht en ik viel op slag voor hem.  Alles in mij werd verliefd op die man. En hij zag het direct. Hij omarmde me en zei steeds opnieuw: ik ook op jou. Ik ook op jou. Ik ook op jou.

Diezelfde week trok hij al bij mij in, een halfjaar later trouwden we.

Uit liefde, voor altijd