Frank en zijn vriendin, Lora, hebben iets te vieren. Ze zijn een jaar met elkaar.
Hij boekt een citytrip, hij wilde altijd al naar Amsterdam
Verliefd als ze is, verheugt Lora zich erg op hun uitstapje. Thuis leest ze alles over de terrasjes, de koffieshops, de typische grachten en het Anne Frankhuis.
Na de landing nemen ze de trein van Schiphol naar de stad. ‘Een taxi is veel te duur,’ zegt hij zuinig. Hun B&B ligt midden in het centrum, vlakbij het Vondelpark waar gratis concerten worden gegeven.
‘Cool! Wat bruist het hier.’
Ze schreeuwt het bijna, zo blij als ze is. Ze huppelt naast hem, aan zijn arm en kijkt haar ogen uit. De Amsterdammers roepen en fluiten haar na, die mooie jonge meid met haar stralende lach en korte rokken.
Frank vindt het maar niets. Zijn spiedende ogen zien overal gevaar: vulgaire bouwvakkers, aanstormende fietsers en bakfietsen vol kinderen, scherp afbuigende auto’s, zwalkende zwervers en uitgekookte junkies. Hij wil zijn vrouw beschermen tegen de bedreigingen van deze stenen woesternij.
‘Waren we maar naar een hotelletje in de bossen gegaan.’
Zij lacht hem uit en noemt hem haar doetje