Nadat mijn moeder was gestorven, trokken mijn broer en ik haar haar roodgeblokte jurk aan en legden haar voorzichtig in de kist. Op haar kussen zag ik de schaduwafdruk van haar hoofd en een enkele haar: de essentie van wie zij was geweest. Heel langzaam plooide het kussen zich uit zijn kreukels, bolde weer op en hernam zijn eigen vorm. Ik kon de onnoembare behoefte om mijn eigen hoofd op dat kussen te leggen niet weerstaan. Ik wilde niet dat het enige wat nu nog van haar over was verdween.
Ik wilde haar voor altijd laten bestaan.